Op 30 juni 2017 oordeelde de Hoge Raad dat bij het begroten van een billijke vergoeding na een onterecht ontslag alle omstandigheden moeten worden meegewogen. De Hoge Raad noemde als factoren die meetellen specifiek de duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. Als een ontslag op staande voet wordt vernietigd of – zoals in deze zaak – een werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt zonder instemming van de werknemer of het UWV, kan dit dus duur uitpakken. Werkgevers die zich aan de ontslagregels houden, hebben echter niets te vrezen: zij zullen bij ontslag alleen de transitievergoeding moeten betalen.

Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid in juli 2015 hebben werknemers die na een dienstverband van twee jaar of langer worden ontslagen recht op een transitievergoeding. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de gevolgen van het ontslag in deze transitievergoeding zijn verdisconteerd. Bij een opzegging in strijd met de ontslagregels kan de rechter daarnaast een vergoeding aan de werknemer toekennen: de billijke vergoeding van artikel 7:681 BW, het alternatief voor vernietiging van de opzegging. De wet vult niet in hoe deze moet worden vastgesteld en rechters leken de billijke vergoeding vooral te relateren aan het verwijtbaar gedrag van de werkgever. De gevolgen van het ontslag voor de werknemer werden in de vergoeding niet uitdrukkelijk meegenomen – tot 30 juni dan.

In deze zaak ging het om een kapster die na een dienstverband van 25 jaar werd ontslagen na een conflict over het opnemen van vakantie. De werkgever had het dienstverband zonder instemming van de werkneemster of het UWV opgezegd, na dit al tweemaal eerder tevergeefs te hebben geprobeerd. De kantonrechter veroordeelde de werkgever tot het betalen van een transitievergoeding van 1.596 euro en een billijke vergoeding van 4.000 euro. In hoger beroep liet het Hof het bedrag van 4.000 euro in stand, met de enkele motivering dat de billijke vergoeding een "punitief en afschrikwekkend" karakter moest hebben. Volgens de Hoge Raad blijkt dit punitieve karakter echter niet uit de tekst van de Wwz of de wetsgeschiedenis. Wel bepaalt de Hoge Raad uitdrukkelijk dat na een onterecht ontslag ook de gevolgen van dat ontslag kunnen worden meegewogen en dat die dus niet uitsluitend in de transitievergoeding verdisconteerd zijn. Hierbij kan maatgevend zijn wat de werknemer aan loon zou hebben verdiend als het dienstverband in stand was gebleven: de kapster maakte bijvoorbeeld aanspraak op het loon dat zij tot haar pensioen misloopt. Ook kan meewegen of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden en welk salaris hij of zij daarbij verdient.

Volgens Stefan Sagel, hoogleraar arbeidsrecht aan de Universiteit Leiden en advocaat bij De Brauw, is de individuele rechtvaardigheid hiermee terug in het ontslagrecht. Hij stapte in deze pro-bonozaak voor de ontslagen kapster naar de Hoge Raad. Als een ontslag op staande voet wordt vernietigd of – zoals in deze zaak – een werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt zonder instemming van de werknemer of het UWV, kan dit dus duur uitpakken. Werkgevers die zich aan de ontslagregels houden, hebben echter niets te vrezen: zij zullen bij ontslag alleen de transitievergoeding moeten betalen.

The content of this article is intended to provide a general guide to the subject matter. Specialist advice should be sought about your specific circumstances.